Meubelfabrikant Thonet buigt hout tot meubelen en dat is minder eenvoudig dan dat het klinkt. Als je hout wilt buigen, moet je het te slim af zijn. Of beter gezegd: je moet de twee belangrijkste bestanddelen te slim af zijn – de cellulose, die het hout treksterkte geeft, en de lignine, die zorgt voor de druksterkte. Om het natuurlijke materiaal te kunnen bewerken, moet de spanning van zowel de cellulose als de lignine gehaald worden. Anders zou het hout breken.

Hoe gaat dat? Het hout wordt onder druk verzadigd met stoom. Daardoor wordt de cellulose buigzaam en wordt de lignine zacht. Het hout wordt dan elastisch en laat zich gewillig in de lengterichting van de vezels buigen. Na het drogen is het in de nieuwe vorm weer even sterk en belastbaar als ervoor. Toen Michael Thonet in de negentiende eeuw begon te experimenteren met het buigen van hout, wist men al lang dat hout met warmte en vocht vervormd kan worden. Al in de oudheid werd deze techniek toegepast, onder andere in de scheepsbouw. Toch was het buigen van massief hout, zoals Thonet het voor elkaar kreeg, een revolutionaire uitvinding. De Oostenrijkse regering verleende het bedrijf van de gebroeders Thonet in 1856 dan ook het alleenrecht op het vervaardigen van stoelen en tafelpoten van hout, dat gebogen wordt met behulp van waterdamp of hete vloeistoffen.

Dit klinkt eenvoudig, maar in feite was er sprake van een ware revolutie. Het gepatenteerde buigproces dat Michael Thonet en zijn vijf zoons toepasten, leidde tot een fundamentele verandering in de meubelmakerij. Meubels hoefden niet langer stuk voor stuk door ambachtelijke timmermannen te worden gemaakt: stoelen, fauteuils, tafels en krukken en andere kleine meubels konden voortaan voordelig in serie machinaal worden geproduceerd door personeel dat in de eigen fabrieken werd opgeleid.

De Thonets waren de eersten die meubels op een industriële manier gingen produceren. Hun producten waren niet duur, omdat er geen concurrentie was en met hun innovatieve marketing veroverden zij de wereldwijde markt. Hét symbool van deze revolutie is zonder twijfel stoel nr. 14 – tegenwoordig 214 – die in een miljoenenoplage is geproduceerd. Dit icoon van sierlijk gebogen hout mag in geen enkel standaardwerk over de meubelgeschiedenis ontbreken. Deze revolutie had echter een lange aanlooptijd nodig. Want hoewel men al wist dat hout vervormd kon worden, waren de toepassingsmogelijkheden toen beperkt. Laat staan het idee om deze techniek op grote schaal in te zetten. Michael Thonet begon vanaf 1830 te experimenteren met het buigen en fineren van houten staafjes.

Eerst in Duitsland, in Boppard aan de Rijn, en later in Wenen. Hij kookte de houtjes in lijm, verlijmde ze tot pakketjes, perste ze in vormen, zaagde de pakketjes doormidden en fineerde ze vervolgens. Zo ontwikkelde hij stap voor stap de zijdelen en de rugleuning van zijn ‘boppard-stoel’. Het verlijmen van laagjes hout was heel geschikt om gestandaardiseerde onderdelen in extravagant gebogen vormen te maken. Dergelijke technieken waren begin negentiende eeuw ook al door andere meubelmakers toegepast. Maar deze methode kende toch beperkingen. Zo was lijm van dierlijke beenderen of leder niet voldoende bestand tegen vocht. Stoelen van dit verlijmde gelaagde hout die over zee werden geëxporteerd, sneuvelden al in de vochtige laadruimte van de schepen.

Pas toen Michael Thonet met massief hout aan de slag ging, lukte het om zijn visie van industriële meubelproductie te realiseren. Ingewikkelde processtappen als het verlijmen en fineren van hout werden overbodig. Thonet moest het houtbuigen wel weer vanaf de basis opnieuw ontdekken. Zijn uitvinding, die tot op de dag van vandaag op exact dezelfde wijze bij Thonet wordt toegepast, werkt als volgt. Een stuk hout wordt eerst in vorm gedraaid en in een stoomketel gekookt met behulp van stoom. Daardoor wordt het zacht. Vervolgens wordt er – en dat is essentieel – een metalen strip op bevestigd. De strip vangt de trekkrachten op die bij het buigen op het hout inwerken. Zonder deze metalen strip zou het hout breken. Als dat gedaan is, wordt het hout door twee personen in een buigvorm gebogen. Hoewel dit procedé al halverwege de negentiende eeuw uitgerijpt was, bleven de Thonets voortdurend verbeteringen aanbrengen in de constructie van de stoelen en fauteuils. Zo werden de bewerkelijke lijmverbindingen vervangen door schroeven, tot uiteindelijk alle onderdelen behalve de zitting volledig uit gebogen massief beukenhout bestonden. Bovendien werd er een verstevigende ring tussen de poten toegevoegd.

De techniek die Michael Thonet had uitgevonden, bleek zeer flexibel inzetbaar. De basiselementen – diverse lange, rechte en gebogen beuken onderdelen – waren niet alleen geschikt om allerlei stoelen en fauteuils van te maken, maar ook schommelstoelen, tafelpoten, kapstokken en zelfs sleetjes, wiegen en kandelaars. Een ander voordeel is dat buighouten meubels – ondanks dat ze van massief hout zijn gemaakt – licht en toch stabiel zijn. Dat is te danken aan het feit dat de dikte van de houten staven afgestemd kan worden op de belasting die ze te dragen krijgen. De verbinding tussen de achterpoten en het zitframe krijgt bijvoorbeeld grote krachten te verduren. Daar wordt dus dikker hout voor gebruikt dan voor meeverende onderdelen, zoals de rugleuning. Met dit efficiënte materiaalgebruik en de vormgeving van de gestandaardiseerde onderdelen van buighout zette Thonet de toon voor de verdere ontwikkeling van het moderne industriële design. Daarom wordt koffiehuisstoel nr. 14 ook als het allereerste designmeubel beschouwd.

Buighout is nog altijd uiterst actueel. Het is een hernieuwbaar en lokaal geproduceerd materiaal dat de gezondheid niet belast, dat prettig aanvoelt en een warme uitstraling heeft. Daarmee wekt het meer sympathie dan veel andere materialen. Zelfs als je het hout daarvoor een beetje te slim af moet zijn, zodat het in bochten en krullen gebogen kan worden.