Gisteren is Jan des Bouvrie in zijn woonplaats Naarden overleden. De interieurontwerper was al enige tijd ziek en leed aan prostaatkanker. Des Bouvrie was de man die Nederland van de bruine schrootjes afhielp en ons op een andere manier leerde kijken naar een interieur.

Hij volgde een opleiding aan de Rietveldacademie als zoon van ouders met een meubelzaak in Bussum en begon daarna voor zichzelf als meubelmaker. Zijn eerste succes, de kubusbank, verscheen in 1969 en werd opgenomen in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Wat betreft het ontwerpen van interieurs was hij autodidact, zo vertelde hij. Hij introduceerde wit als basiskleur (het werd ook zijn handelsmerk) omdat accessoires, bloemen en kunst in een ruimte dan beter naar voren komen. Hij was de eerste interieurontwerper in ons land die van zichzelf een merk maakte. Hij zorgde er voor dat wij als Nederlanders meer op het interieur gingen letten en sneller van interieurstijl gingen wisselen. De gehele interieurbranche is wat dat betreft schatplichtig aan de man die vaak werd geparodieerd en verguisd.

Hij startte in de jaren 90 een interieurdesign centrum in het voormalige Arsenaal van Naarden en was ook hiermee een wegbereider. Over zijn voorkeur voor wit zei hij dat hij was geboren en opgegroeid in een klein kamertje boven de zaak van zijn ouders zonder veel licht en dat hij dus altijd op zoek is gebleven naar dat licht. Als geen ander wist hij creativiteit te koppelen aan zakelijk inzicht en gevoel voor publiciteit, maar gaf voor alle factoren altijd de credits aan zijn vrouw en zakelijk partner Monique. In de jaren 90 was hij alomtegenwoordig met tv programma’s (ook als eerste), optredens in panels en shows en als vast onderdeel in het gossipprogramma Glamourland (“Daar zijn we weer…”).

Persoonlijk bewaar ik een goede herinnering aan Jan des Bouvrie. Ooit moest ik hem telefonisch interviewen over een koffietafelboek dat hij en zijn vrouw hadden gemaakt en ik was van tevoren gewaarschuwd: hij praat alleen over zichzelf, hij laat anderen het werk doen en doet zelf bijna niets, hij doet altijd hetzelfde kunstje, je mag mazzel hebben wanneer hij je langer dan een paar minuten wil spreken. Dit bleek allemaal niet te kloppen. Des Bouvrie was uitermate vriendelijk en betrokken aan de telefoon, vertelde enthousiast over de projecten uit het boek (waarbij hij alle credits aan Monique en het team gaf), tekende tijdens het gesprek door in zijn onafscheidelijke schetsboekje (“Dat moet je niet als desinteresse in jouw vragen zien, ik moet gewoon altijd iets schetsen”) en gaf toe dat dit wel eens storend overkwam op mensen die met hem in gesprek waren. Hij sprak over zijn dyslexie en de problemen die dit gaf tijdens zijn opleiding en over zijn oprechte wens om iedereen gelukkiger te maken met een licht en zonnig interieur: van rijkt tot arm, van villa tot krappe flat. “Alleen voor mensen met veel geld ontwerpen zou mij minder gelukkig maken, juist omdat ik weet hoe het is om klein en donker te moeten wonen.” Het gesprek duurde langer dan een half uur, ik mailde hem de tekst en hij wijzigde niets. “Dat heb je met dyslexie”, zo grapte hij in zijn antwoordmail.

Ingmar van der Hoek